Jona en de wonderboom

In de grote stad Ninevé is het leven niet goed. De mensen leven langs elkaar heen. Ze kijken niet naar elkaar om en denken alleen maar aan zichzelf. Vreemdelingen zijn in de stad niet welkom en worden uitgebuit. Dat kan zo niet langer, denkt God.
‘Maak je klaar’,  zegt Hij tegen Jona. ‘En ga naar Ninevé.’
En Jona maakt zich klaar. Maar niet om naar Ninevé te gaan. Hij kijkt wel uit! In die vreselijke stad zitten ze echt niet op hem te wachten.
Hij gaat aan boord van een schip dat naar Tarsis vaart, juist de andere kant op. Weg van God. Hij gaat in het ruim liggen slapen.
Dan steekt er een grote storm op. De zee wordt zo wild, dat het schip dreigt te breken.
De zeelieden worden bang. Ieder roept zijn eigen god om hulp. Ze gooien de lading van het schip in zee, om het lichter te maken. De schipper gaat het ruim in. ‘Wat lig je hier te slapen!’ roept hij tegen Jona. ‘Sta op en roep je God aan! Misschien kan Hij ervoor zorgen dat we niet vergaan.’
De zeelieden werpen het lot om te zien wie de schuld is van de storm. Het lot valt op Jona. ‘Vertel op’, roepen ze. ‘Hoe komt het dat deze ramp ons treft? Wat doe je hier aan boord? Waar kom je vandaan? Uit welk land kom je? Bij welk volk hoor je?’
‘Ik ben een Hebreeër’, zegt Jona. ‘En ik vereer de God van de hemel, die de zee en het land gemaakt heeft.’ De zeelieden worden doodsbang als ze horen dat Jona van God is weggelopen. ‘Hoe kun je dat nou doen?’ vragen ze. ‘Wat moeten wij nu met jou?’
‘Gooi mij in zee’, zegt Jona. ‘Het is mijn schuld dat de zee zo tekeer gaat.’
Maar dat willen de zeelieden niet. Ze roeien uit alle macht om aan land te komen. Maar het lukt niet. De golven worden hoe langer hoe hoger. Ze roepen tot God: ‘God, laat ons niet vergaan! Neem het ons niet kwalijk als we het leven van deze man offeren. U bent God, al wat u wilt, doet u.’ Dan pakken ze Jona op en gooien hem in zee. Meteen wordt de zee kalm.

God laat Jona opslokken door een grote vis. Drie dagen en drie nachten zit hij in de buik van de vis. Dan bidt hij tot God. En de vis spuugt hem uit op het land.
‘Maak je klaar’, zegt God opnieuw. ‘En ga naar Ninevé.’
En Jona gaat naar Ninevé.
Ninevé is een grote stad. Jona zou drie dagen nodig hebben om erdoorheen te lopen. Maar hij loopt maar één dag. Dan roept hij: ‘Nog veertig dagen, dan zal Ninevé van de aarde verdwijnen!’
De mensen van de stad schrikken van zijn woorden. Ze geloven God en vertellen de woorden van Jona aan elkaar door.
Als zijn boodschap de koning bereikt, staat hij op van zijn troon. Hij doet zijn mooie kleren uit, trekt een boetekleed aan en gaat op de grond zitten.
Dan laat hij overal in Ninevé omroepen: ‘Alle mensen moeten vasten. De koeien, schapen en geiten mogen niet meer grazen of water drinken. Iedereen moet een boetekleed aantrekken en tot God roepen. Alle mensen moeten anders gaan leven en geen onrecht meer doen. Misschien verandert God nog van gedachten en spaart hij ons en onze stad.’
God ziet wat de mensen van Ninevé doen. Hij besluit de stad te sparen.

Nadat Jona zijn boodschap aan de mensen van Ninevé heeft verteld, zoekt hij een plekje buiten de stad. Hij maakt er een hutje om af te wachten wat er met de stad gebeurt. God laat een wonderboom opschieten om Jona schaduw te geven. Jona is blij met de boom. Dat is beter dan zijn hutje!

Jona wacht de hele dag, maar er gebeurt niets. Hij wordt verschrikkelijk boos. ‘Ik wist het’, zegt hij. ‘U bent een God vol liefde, geduld en trouw. U bent altijd bereid om mensen te vergeven. Nou, ik ga nog liever dood dan zo verder te leven.’ Maar God zegt: ‘Is het terecht dat je zo kwaad bent?’

De volgende morgen laat God de boom door een worm aanvreten. De boom verdort. Er komt een harde hete wind uit het oosten. Jona is woedend dat de boom dood is. Nu brandt de zon op zijn hoofd. ‘Ik ga nog liever dood dan dat ik zo verder moet leven!’ roept hij.
‘Is het terecht dat je zo kwaad bent over die boom?’ vraagt God.
‘Ik ben verschrikkelijk kwaad, en terecht!’ vindt Jona.
Dan zegt God: ‘Jij hebt al verdriet om die wonderboom, waar je geen enkele moeite voor hebt hoeven te doen. Je hebt hem niet laten groeien. Hij is in één nacht opgekomen en in één nacht verdord. Zou ik dan geen verdriet hebben om Ninevé, de stad waar meer dan honderdtwintigduizend mensen wonen die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen? En dan nog al die dieren?’

Een reactie plaatsen